Heeft het Engelse woord clown Nederlandse wortels?

geplaatst in: Etymologie | 0

Sinds eind 2014 berichten de media in de herfst geregeld over clowns die anderen de stuipen op het lijf jagen: horrorclowns, killerclown of griezelclowns worden ze genoemd. In de sensatiepers deden een tijd geleden zelfs verhalen de ronde dat criminele clowns groepsgewijs mensen aan- en overvallen. Crimiclowns heetten die. Het zijn dan ook slechte tijden voor mensen die lijden aan coulrofobie, de door hulpverleners erkende ziekelijke angst voor (enge) clowns.

De clowns zelf hebben mogelijk een Nederlandse voorvader. Het Nederlands heeft het woord clown namelijk in de eerste helft van de 19e eeuw geleend uit het Engels, maar op zijn beurt heeft het Engels het woord in de 16 eeuw – of eerder nog – uit onze taal overgenomen.

Behalve naar een ´al dan niet geschminkte grappenmaker´ verwees het Engelse woord clown aanvankelijk naar een lompe, ongemanierde plattelandsbewoner, in rond Hollands een ‘boerenpummel’, of een ‘onnozele hals’. In die betekenis, zo wordt door onder andere de Oxford English Dictionary verondersteld, is clown uiteindelijk terug te voeren op het Nederlandse woord kloen (in het Gronings kloun). Net als bijvoorbeeld klungel betekende dat woord ‘onnozele hals’ of ´lomperik´.

Ook de griezelclowns, horrorclowns en crimiclowns zijn geen lachwekkende types. Veeleer zijn het lomperiken. Daarmee doen ze de oorsprong van het woord clown wel eer aan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *