Etymologie: ‘klaploper’

geplaatst in: Etymologie | 3

Klaploper betekent tegenwoordig ‘uitvreter, maar het woord heeft een lange betekenisontwikkeling achter de rug. In de middeleeuwen heersten er allerlei ziekten die mensen blijvend arbeidsongeschikt maakten. Een beruchte ziekte was lepra oftewel melaatsheid. Wie melaats was, mocht geen contact onderhouden met gezonde mensen. Daarom moesten leprozen in de middeleeuwen hun aanwezigheid kenbaar maken door met een ratel lawaai te maken. Sommige steden verstrekten ‘hun’ melaatsen een ratel waarop het stadswapen was afgebeeld. Zo’n ratel heette in de middeleeuwen een klapspaen of kortweg klap. Wie melaats was, kon niet werken en moest dus bedelen om in leven te kunnen blijven. De melaatse ging daarom altijd met ‘klap en (bedel)nap’ op stap. Daar komt de oude uitdrukking op de klap lopen oftewel klaplopen vandaan.

Oorspronkelijk was een klaploper dus een legale bedelaar. Pas veel later, toen de melaatse met zijn klap uit het straatbeeld was verdwenen, kreeg klaploper zijn huidige betekenis, waarbij de associatie met ziekte geheel op de achtergrond is geraakt.

3 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *