Waar zijn de kamermensen gebleven?

geplaatst in: Verdwijnwoorden | 0

Aan het einde van de 19e eeuw dook opeens het woord kamermens – destijds schreef men kamermensch – op in diverse bronnen. Frits Lapidoth bijvoorbeeld, in die dagen een bekend literator, noemde contemplatief ingestelde mensen ‘kamermenschen’ in een artikel in De Gids (1890). In hetzelfde tijdschrift was twee jaar later bij een andere auteur sprake van ‘het droge en stugge van den kamermensch’ (1892). Herman Heijermans ten slotte had het in zijn Schetsen (1912) over ‘slapbloedige kamermenschen’.

Ze hadden overduidelijk een twijfelachtige reputatie, die kamermensen. Ze woonden bij anderen op kamers en ‘lagen bij anderen in de kost’. Kostgangers heetten ze ook wel, commensalen, thuisliggers, kostgasten. ‘Kleine mensen’, zou Herman Heijermans ze noemen in zijn beroemde boek Kamertjeszonde (1896), waarin hij bovendien afgaf op ‘de smarten, zorgen, ellenden van kámertjesmenschen.’

 

Kamermens noch kamertjesmens is ooit opgemerkt door het historische Woordenboek der Nederlandsche taal, maar ook andere woordenboeken hebben het niet beschreven. Daarvoor was het te zeldzaam en na het begin van de 20e eeuw is het woord uit onze taal verdwenen. Sinds begin van de 21e eeuw is het woord echter wel beschreven in Het nieuwe Verdwijnwoordenboek.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *