Naast de expat (‘iemand die gedurende langere tijd in het buitenland verkeert, m.n. werknemer die door een internationaal opererende organisatie in het buitenland is gestationeerd‘) en de impat (‘buitenlandse werknemer, m.n. buitenlander die een topfunctie komt bekleden bij een bedrijf’) kennen we sinds kort ook de flexpat. Flexpats, zo schreef de Telegraaf eerder deze week, zijn ‘ervaren mensen die letterlijk morgen al met een koffertje het vliegtuig in kunnen stappen om voor een half jaar in Rusland, Azië of Afrika aan de slag kunnen gaan’.
Een flexibele expat, dat is dus eigenlijk een flexpat. Het woord maakte op 29 juli 2013 zijn entree in het Nederlands in een krantenartikel in de Telegraaf en stond later dat jaar nog een keer in het Financieele Dagblad. Daarna werd het stil rond het woord. Tot nu, dus misschien wordt het nog wat met de flexpat. Dat wil zeggen: misschien wordt het nog weleens een gangbaar woord.
Als flexpat ingeburgerd raakt in het Nederlands, betekent dit dat we er een Engels leenwoord bij hebben in onze taal. Al in de jaren negentig werd flexpat althans in het Engels aangetroffen.
Geef een reactie