googlebaby

geplaatst in: Woord van de dag | 0

Afgelopen zaterdag schreef rechtsfilosofe Britta van Beers in Trouw over vruchtbaarheidstoerisme en de internationale voortplantingsmarkt, waarin kinderen worden geproduceerd als ‘fabrieksproducten, beschikbaar voor wie het kan betalen’. Je zou tegenwoordig als wensouder namelijk zelf je baby kunnen samenstellen – ‘een eicel uit de VS, zaad van een Deen en een Indiase draagmoeder: stel je eigen baby samen’.

Van Beers is het daar niet mee eens: ‘Voortplantingstoerisme laat zien dat in een economie van wereldwijde dienstverlening outsourcing niet alleen populair is bij bedrijven, maar inmiddels ook de intiemste dimensies van ons leven binnendringt. Daarbij zullen de verschillende ‘producenten’ van de baby niet nagaan in wat voor een gezin of thuissituatie het kind terechtkomt, aangezien zij ieder slechts een deel van het voortplantingsproces voor hun rekening nemen. De resulterende googlebaby’s vormen een nieuw type wereldburgers, met genetische en biologische ouders van over de hele wereld (die zij nooit zullen leren kennen).’

Juist, googlebaby’s. Het woord is ongetwijfeld geïnspireerd op een documentaire uit 2009 van regisseur Zippi Brand Frank: Google Baby. Daarin kon je zien hoe een eicel uit Israël en een zaadcel uit de Verenigde Staten in een draagmoeder uit India tot een baby uitgroeit.

Vandaag komt Elma Drayer in Trouw terug op het artikel van Britta van Beers en opnieuw duikt het woord googlebaby op. Eén keer is geen keer, maar als een woord in korte tijd vaker in de media opduikt, gaan woordenboekmakers erop letten. Drayer benadrukt in haar omschrijving van googlebaby terecht de rol van de zoekmachine: ‘Embryo’s die je, mits in bezit van een creditcard, een internetverbinding en veel geduld, naar eigen believen kunt componeren. Je bestelt zeg maar een eicel in Spanje, zaadcellen in Denemarken, een baarmoeder in Thailand – et voilà. Met een beetje mazzel heb je je knutselbaby negen maanden later in huis.’

Drayer stelt googlebaby bovendien gelijk aan knutselbaby. Dat woord debuteerde in 2003 in de media, in een artikel van Lydia Rood in het Rotterdams Dagblad (11-1-2003) over menselijke klonen. Knutselbaby is destijds niet opgepikt, dus het woord is als een lege huls achtergebleven in onze taal en kan dus best van een nieuwe inhoud worden voorzien, zoals Elma Drayer nu doet.

Het woord knutselbaby is een goed voorbeeld van een taalvorm die na de introductie meteen weer verdwijnt om later in een andere context terug te komen. Zo’n taalvorm noemen we weliswaar een woord, maar als je woord definieert als een taalvorm met een welbepaalde betekenis, is knutselbaby in feite geen woord. Dat kan het alsnog worden, bijvoorbeeld als het een synoniem wordt van googlebaby.

En googlebaby zelf, is dat al een woord? Ja, in de artikelen van Van Beers en Drayer is dat wel het geval: de taalvorm wordt gepresenteerd als een betekenisvolle letterreeks. Maar pas als googlebaby in de krant kan worden gebruikt zonder dat de journalist of columnist meteen ook een omschrijving van het woord hoeft te geven, is het pas écht een woord. Dan kan het echt op eigen benen staan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *