vaccinreiziger

geplaatst in: Woord van de dag | 0

De Telegraaf schrijft vandaag dat de vaccinreiziger deze zomer op stap kan. Er zijn wel ‘regels van de landen die de vaccinreizigers toelaten’.

Vaccinreiziger is weliswaar een nieuw woord, maar komt niet onverwacht. Elke dag staat er in een krant wel een nieuw woord dat verband houdt met vaccinatie. Omdat die vaccinatie op stoom komt en sommige mensen alweer hopen op een zonvakantie in een ver en vreemd land, wordt het vaccin of de vaccinatie vaak gekoppeld aan toerisme. Vandaag levert dat het woord vaccinreiziger op: iemand die gevaccineerd én dat bovendien kan bewijzen, bijvoorbeeld door een prikpas, zoals een vaccinatiepaspoort wel wordt genoemd.

Prikpas maakte trouwens al in december 2020 zijn mediadebuut. Nu wordt meestal het woord vaccinatiepas gebruikt, of vaccinatiepaspoort. In Nederland wordt daar het bekende ‘gele boekje’ mee aangeduid, waarin je vaccinaties door de GGD worden bijgehouden.

Vaccinreiziger zal misschien beklijven, maar concurrenten liggen op de loer: priktoerist bijvoorbeeld, een woord dat een jaar of tien geleden zijn debuut al maakte, toen tijdens een dreigende pandemie.

Definitie

vaccinreiziger (de, -s) reiziger, toerist die kan aantonen te zijn gevaccineerd en op grond daarvan wordt toegestaan op toerismevakantie te gaan

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *