De Volkskrant schrijft vandaag over de cultuuroorlog die Trump voert tegen, ja waar eigenlijk niet tegen?
De Amerikaanse president knoopt allerlei vormen van afkeer aan elkaar, betoogt de krant en zo gaan uiteindelijk ‘vreemdelingenhaat, grotestadshaat, Democratenhaat en zelfs transhaat naadloos in elkaar over’.
Het is een interessante visie, maar taalkundig veel interessanter is het woord grotestadshaat.
Dat woord is niet alleen nieuw, maar bovendien het bewijs dat haat een productief tweede woorddeel geworden is in samenstellingen. Het verschijnsel dat het benoemt herinnert – merkwaardig genoeg – aan de periode van de Romantiek, toen er een opleving kwam van het agrarische ideaal, die gepaard ging met een afkeer van de verstedelijking. Urban hatred heet deze hevige vorm van anti-urbanisme soms in het Engels. En daar zou grotestadshaat zomaar een vertaling van kunnen zijn.
Kortom, het fenomeen is niet nieuw, maar het woord wel. En ook de uiting van Trumps grotestadshaat is niet te vergelijken met de uit nostalgie voortkomende urban hatred van de romantici uit het begin van de 19de eeuw.
Toch is het ontstaan van het woord grotestadshaat in ons taalgebied misschien wel een teken des tijds. Denk aan het dédain waarmee sommige columnisten schrijven over Amsterdam of de Randstad en de urbanotobie waaraan sommige politici (BBB) lijken te lijden.
Definitie
grotestadshaat (de. g.mv.) afkeer van of haat jegens de machtsstructuren en het leven in de grote stad
Geef een reactie